15

Het was een ritueel geworden. Vijf minuten over twaalf voor de hekken, de zuidelijke, meteen naar de kiosk voor twee onbeperkte rittenkaarten, een snelle rit voor Jon Junior in de gratis carrousel op weg naar het Sprookjeskasteel, de mechanische bariton ‘hallo hallo lieve kinderen’ die opgewekt en doordringend over heel Liseberg schalde en op de koop toe over het pand van Alexandersson aan de Mölndalsvägen. De huurders waren eraan gewend geraakt, het hoorde erbij als ze in de vermoeiende middaghitte op hun balkons zaten. Er waren ergere dingen dan naast een pretpark wonen.

Ze kwamen hier altijd op tijd. Na een uur waren de rijen bij de meeste attracties lang, en het was vermoeiend om in het felle zonlicht te wachten.

Daarom had hij vandaag een uitzondering gemaakt. Liseberg laat in de middag zou een nieuwe belevenis voor het gezin zijn, de rést van het gezin, de vitale delen van het gezin, had hij gedacht.

De kinderen trilden van opwinding terwijl hij de onbeperkte rittenkaarten aan hun polsen vastmaakte. Onbeperkte toegang voor 195 kronen. Dat kon tien keer in de carrousel Slänggungan betekenen voor Elsa, of zeven keer achter elkaar in de draaimolen Kaffekoppen, of vijf keer met doodsverachting in de achtbaan Lisebergbanan. Wide had moeite met zowel de Lisebergbanan als de Loopen. Hij vond het niet prettig om dertig meter boven de grond met zijn hoofd naar beneden te hangen. Zou er deze keer iets gebeuren? Kon je de tieners die de achtbaan met nonchalante vanzelfsprekendheid bedienden echt vertrouwen? Had een jeugd achter computers die zelfverzekerdheid veroorzaakt?

Liseberg had ook bij zijn tienerjaren gehoord. De meisjes naast de dansvloer Polketten, de oude, puffende en rammelende, angstaanjagende achtbaan met voldoende plek op de bankjes voor een meisje en zijn sterke arm om haar schouders. Wat je allemaal niet deed voor de liefde. Hij was er altijd misselijk uit gekomen, terwijl hij tegelijkertijd had gelachen en met een opgezette borstkas naar de Spiegelzaal was gelopen. Een keer had hij van pure zenuwachtigheid zijn entreebiljet stukgescheurd terwijl hij in de rij stond te wachten. Hij had een handvol stukjes papier overhandigd en was daarna opzij gestapt terwijl Eva of Ulla of Katrin, of hoe de meisjes aan het eind van de jaren zestig ook hadden geheten, zonder hem op avontuur was gegaan.

Een suikerspin na het Sprookjeskasteel was ook bijna een ritueel, met de nadruk op ‘bijna’. Het was geen absolute must.

‘Het is super om iets met z’n drieën te doen.’

Hij herkende zijn eigen stem niet.

‘De eerste keer in Liseberg voor deze groep!’

Elsa had niets gezegd. Haar broers pogingen om te bemiddelen, de impasse te doorbreken, was ze nu voorbij. Mama en papa gaan scheiden, ze had het van anderen op school gehoord, zachtjes en verlegen. Het was niet prettig dat het nu haar beurt was. Het had gevoeld alsof haar hamster dood was.

‘Wat dachten jullie van de boomstam?’

De wolken gesponnen suiker waren op. Jon veegde de laatste restjes van zijn mond.

‘Maar dan worden we meteen nat, papa.’

‘Dat maakt vandaag niet uit. Het is zo warm.’

‘Ik wil niet nat worden.’

‘Je bent meteen weer droog.’

‘Misschien staat er een hartstikke lange rij.’

Elsa steunde haar vader.

‘Oké.’

Ze liepen de heuvel op naar de hekken. Wide vond het altijd op omheinde kooien lijken, als in wildwestfilms waarin de dieren in rijen werden gedreven, in labyrinten.

Ze hadden hier leuke momenten meegemaakt. Het systeem was zo opgebouwd dat je dezelfde mensen meerdere keren tegenkwam.

‘Papa?’

‘Mmm.’

‘Ken je die ene Zwedenmop al?’

Ze hadden nog drie parallelle rijen naar de boomstamboten in de met water gevulde achtbaan voor zich.

‘Het heet een Norenmop,’ zei Jon.

Zijn zusje hield voet bij stuk.

‘Dit is een Zwedenmop.’

‘Maar Noren…’

‘Stil, Jon, laat Elsa vertellen.’

‘We hebben een Noor op school, in de parallelklas. Hij vertelt de hele tijd moppen over stomme Zweden.’

Elsa haalde adem en keek hem met glinsterende ogen aan. Wide wilde de blik invriezen en voor eeuwig bewaren.

‘Weet je wat de Zweed zei die een bananenschil op straat zag liggen?’

‘Geen idee.’

‘Nee? Hij zei: “Nee, niet alweer!”’

 

De tijd had niets te betekenen als het werk en de rest van het leven in elkaar overliepen. Wanneer stopte het een en nam het ander het over? Ze had een verhaal gehoord over Evert Taube, of was het Picasso geweest? Nee, het was Taube. Hij had doodstil in de Middellandse Zee gestaan, met het water tot aan zijn middel. Iemand had hem aangesproken en hij had zijn ogen opengedaan en had gezegd: ‘Stil, ik werk!’

Kerstin Johansson waste haar armen en onderarmen in de oude zinken wastafel bij de deur. Boven de wastafel had de vorige eigenaar van het atelier een fotokopie van een foto opgehangen waarop koningin Sylvia hardop lachte tijdens een diner om iets wat Ceausescu seconden daarvoor had gezegd. Daarnaast hing een foto van hetzelfde formaat, waarop Margaret Thatcher wijn rechtstreeks uit een fles dronk terwijl op de achtergrond een haveloze persoon op een smerige matras lag. De tweede foto was een knap gemaakte manipulatie, de eerste was geen fotomontage.

Kerstin Johansson stak haar handen in de lucht en liet het water verdampen. Het was minstens vijfentwintig graden in het atelier, misschien zelfs achtentwintig. Ze had geen thermometer maar ze bleef maar zweten, het lag als een plastic laag op haar voorhoofd. Ze voelde de druppels tussen haar schouderbladen naar haar onderrug lopen. Het jeukte in haar liezen en op haar billen. Toch had ze de hele dag gestaan. Ze had om een uur ’s middags een douche genomen. Godzijdank had de gemeente gemeenschappelijke douches laten plaatsen. Ze had een schoon slipje en een nieuwe jurk aangetrokken die nauwelijks plaats innamen in haar rugzak en was naar de schaduw op de binnenplaats gelopen, maar had onmiddellijk naar haar werk terug verlangd. Alles liep in elkaar over.

Nu was de schemering voorbij. Ze zat deze keer niet in Parijs achter een glas Ricard, zoals ze al meerdere keren had gedaan tijdens de verschillende stadia van haar carrière die nooit van de grond was gekomen, maar waarvoor ze in elk geval in Parijs was geweest, en dat was een carrière op zich. Ze had zelfs in een open sportauto over de Champs-Elysées gereden, met de wind door haar haren.

Kerstin Johansson draaide de deur met het eenvoudige Blända-cilinderslot zorgvuldig op slot. Het was een massieve deur. Zou iemand het resultaat van haar inspanningen willen stelen? Ze moest erom lachen. Niet voor de vernissage in elk geval, niet voordat duidelijk was of ze een vermogen in haar atelier had staan. De vrouw van Galerie Grate had vlak nadat de politieagente was vertrokken voor haar deur gestaan. De vrouw was vrij stil geweest, maar op een positieve manier. Ze had gezegd dat ze haar kunst wilde hebben, net als haar collega de week ervoor had gezegd. Galerie Grate, Södra Vägen. Het was geen grote galerie, maar chic genoeg om meer publiek te trekken dan alleen haar vrienden, als het echt zover zou komen.

Het was buiten koel en stil. Haar voetstappen echoden op de kleine binnenplaats, die een akoestiek had als een amfitheater. Ze liep de straat op en sloeg links af in zuidelijke richting, sloeg weer links af en liep over het fietspad langs de Carnegie-gebouwen, met de Oscarsleden aan haar rechterkant. De hoge struiken dempten het geluid van de auto’s, die op een afstand van vijftien meter van haar hoofd voorbijraasden. De planten die niet waren gesneuveld toen de snelweg was gebouwd, glansden donkergroen nu de zon verdwenen was. Ze begonnen langzamerhand af te sterven door de benzinedampen. De Oscarsleden liep als een levensgevaarlijke grensafzetting tussen de stad en de rivier, als een elektrische afrastering.

De Göteborgers waren gescheiden van hun water. Er verrees een glimmend paleis bij de rivier, waar een hotel en een gebouw voor muziek-dramatische cultuur zouden komen, maar de bewoners moesten hun levens tot de flats en de parken beperken en konden niet bij het water komen, dat toch bijzonder aantrekkelijk was tijdens de warme avonden. Bij Askimsbadet kwamen de immigrantenfamilies ’s avonds bijeen, maar het paste niet in het Zweedse levenspatroon om dat te doen. Tussen de grote steiger en de klippen stegen de geuren op van geroosterd vlees en gegrilde paprika’s, kinderen speelden in het lauwe water dat zich in de kleine lagunes had verzameld. De oude vrouwen keken uit over de zee, ver voorbij het Bohuslänse Näset en voorbij de windsurfers en zeilboten die in de windstille schemering met acht pk naar de steigers voeren.

Kerstin Johansson liep over het parkeerterrein en langs de bunkerachtige staatsslijterij aan de Karl Johansgatan. Ze wilde vanavond een glas witte wijn, Duits en koel, koud zelfs, tegen middernacht in de keuken met de balkondeur open en heel zachte muziek op de radio. Eenzaam, maar ze kon met zichzelf leven.

De winkel was zwijgend op de achtergrond aanwezig, alsof die uitrustte voor de volgende ronde. Ze keek door de van tralies voorziene ramen. Had ze thuis nog een fles?

Tramlijn drie kwam denderend vanaf het Chapmansplein aanrijden en ze liep op een drafje naar de halte aan het Jaegerdorffsplein. Ze kwam tegelijk met de tram aan. De wagon waar ze instapte was bijna leeg. Helemaal achterin zaten twee jonge meisjes en in het midden een oudere man. Ze ging op de vierde stoel van achteren zitten, bij het raam.

Zoals altijd stapte er iemand op het laatste moment in. De man passeerde haar, zijn blik naar voren gericht. Blond, kort haar, stevig. Zoals zo vaak gebeurde had ze zijn gezicht eerder gezien. En zoals zo vaak gebeurde bedacht ze dat het zinloos was om een poging te doen zich te herinneren waar ze zijn gezicht eerder had gezien. Ze haalde een boek uit haar rugzak.

Blijkbaar in de tram, ze had hem waarschijnlijk tijdens een tramrit gezien. Dat leek logisch.

De man ging drie stoelen achter Kerstin zitten.

 

Hij verlangde naar een koud biertje. Hij zag het hoge tulpglas voor zich zonder dat hij daarvoor zijn ogen dicht hoefde te doen. Het was waanzin om tijdens de warmste dag van het jaar naar Liseberg te gaan, ook al was het aan het eind van de middag. Veel te veel mensen hadden datzelfde krankzinnige idee. Het pretpark liep snel vol en het kostte tijd om vooruit te komen, de rijen waren lang.

Wide pakte zijn portemonnee uit de borstzak van het dunne, rood-blauwgeruite katoenen overhemd en telde zijn geld. Dat kostte niet veel tijd. Hij had geld voor een kop koffie met iets lekkers, of iets te eten, misschien een worst. Hij begon gewend te raken aan de onregelmatige inkomsten. Vorige week was hij gebeld door een klant omdat ze na een langdurige en ernstige verdeeldheid ging scheiden. Ze wist absoluut zeker dat haar echtgenoot een ander had en dat wilde ze bevestigd hebben. Hij moest meteen met de opdracht beginnen. De vrouw wilde er niet mee wachten.

‘Hebben jullie dorst? Ik voel me als een kameel die drie weken in de woestijn heeft rondgezworven.’

‘Ik wil fris.’

Jon pakte enthousiast zijn rechterarm vast. Elsa draaide haar hoofd weg.

‘Ik wil niets. We zijn nog niet in de Magische Villa geweest.’

Ze begon naar de loopbrug te lopen die naar de Villa en de Skatedance, de spectaculaire carrousel, leidde. Hij moest bijna rennen om haar in te halen. Ze keek weg, en hij moest op zijn hurken gaan zitten om naar haar kleine, gesloten gezicht te kunnen kijken. Hij was niet zo dom, of zo dorstig, dat hij het niet begreep.

‘Jij wilt ook wat fris drinken, Elsa… en ik ook.’

Haar gezicht werd iets toegankelijker.

‘Fris? Wil je iets fris hebben?’

‘Dat is het enige wat helpt in deze hitte. Ik neem een Fanta.’

Jon had hen ingehaald.

‘Ik wil een Cola. Ik heb geen honger. Ik wil ijs.’

Jonathan Wide keek naar zijn dochter.

‘En jij, Elsa? Heb jij geen dorst?’

‘Jawel…’

‘Nou dan.’ Hij ging staan en pakte de handen van zijn kinderen vast. ‘Ik wil twee frisdrank! Een Fanta… en een Fanta!’

Elsa giechelde en haar gezicht trok glad alsof een hand ’s ochtends over een kussensloop streek. Jon sloot zich bij hen aan.

‘Ik wil een cola… en een cola! En een ijsje… en een ijsje!’

Ze liepen naar het restaurant bij het podium en de fonteinen. Wide bestelde drie frisdrank om mee te beginnen, een broodje garnalen met ei en mayonaise en twee broodjes worst. Hij draaide zich naar Elsa.

‘Weet je wat de Noor zei die een fles Fanta tegen zijn hoofd kreeg?’

‘Nee…’

‘Hij zei: “Nee, niet alweer!”’

‘Maar dat kon hij toch niet zeggen, want…’

‘Natuurlijk wel. Hij had in Zweden gewoond!’

 

Had ze hem hier gezien? De man was bij dezelfde tramhalte uitgestapt en ze dacht aan hem terwijl ze langs de voetbalvelden achter de Flatåsschool liep. Twee teams speelden op het keiharde grind, ze zag een zweem van rood en zwart en blauw in het dichte stof en hoorde roepen. Ze moest aan de woestijn en kamelen denken en ze voelde hoeveel dorst ze had. Eerst water, daarna wijn.

Na de winkel sloeg ze rechts af, liep over de grasvelden tussen de huizen door, stak de Svängrumsgatan over en liep naar de meest westelijke portiekdeur van het flatgebouw, naast het wijkgebouw. Vlak voordat ze naar binnen ging, rook ze het zout van de zee door een toevallige windvlaag die de zeelucht over de westelijke stadsdelen blies.

Kerstin Johansson deed de portiekdeur open en zag dat die een moment stil bleef staan terwijl ze naar binnen liep. Waren de scharnieren zo traag door de warmte? Ze kon altijd twee van de drie trappen naar haar flat op lopen voordat ze de portiekdeur op de begane grond dicht hoorde slaan, maar nu was de deur trager dan ooit. Ze had de sleutel in het slot van haar voordeur gestoken en nog had ze de bekende, bijna huiselijke knal niet gehoord. Ze deed haar voordeur open en hoorde snelle voetstappen op de trap onder haar. Ze draaide zich om in de deuropening en zag tot haar verbazing de blonde man uit de tram met twee treden tegelijk de trap op komen. Ze wilde net iets zeggen toen hij naar haar toe liep en haar de flat in duwde. Ze verloor haar evenwicht en viel tussen regenjassen en jacks en duffelse jassen, trok drie kleerhangers in haar val mee en voelde de scherpe rand van een leren laars tegen haar wang, terwijl ze op hetzelfde moment een glimp van het trappenhuis opving, seconden voordat de deur met een zacht sssjt dichtging.

 

Jon sliep, zijn hoofd tegen Wides schouder. Hij droeg de jongen terwijl hij naar Elsa keek, die een laatste keer in de Slänggungan zat. Ze draaide rond en rond terwijl ze voor zich uit staarde en af en toe met een stralende glimlach naar haar vader en broertje diep onder haar keek.

Allen die gestorven zijn
titlepage.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_000.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_001.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_002.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_003.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_004.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_005.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_006.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_007.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_008.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_009.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_010.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_011.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_012.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_013.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_014.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_015.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_016.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_017.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_018.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_019.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_020.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_021.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_022.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_023.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_024.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_025.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_026.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_027.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_028.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_029.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_030.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_031.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_032.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_033.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_034.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_035.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_036.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_037.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_038.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_039.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_040.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_041.xhtml